Monthly Archives: October 2012

Tomatenplukkers

Een paar maanden geleden voerde ik een telefoongesprek met iemand van het Coördinatiepunt Mensenhandel, naar aanleiding van een eventueel geval van uitbuiting van Hongaren in Noord-Holland ergens. Hoewel het geheel niet al te koosjer was, bleek er hier geen sprake van uitbuiting of mensenhandel. De woon- en werkomstandigheden van onze Oost-Europese gasten waren verre van om over naar huis te schrijven. Verre van, maar wel gewoon legaal. Krap aan, maar toch. Legaal. Geen poot om op te staan. Geen verhaal.

Voor ik wist dat ik journalist wilde worden sneed ik broodjes en waste borden af in de keuken van een restaurant. Terwijl mensen heel veel betaalden voor kleine porties eten dronk ik grote hoeveelheden koffie met een kettingrokende Bosniër genaamd Fatmir. De eters in het restaurant moesten eens weten welk tuig hun dure hapjes precies klaar maakte. Wij dus. Het beviel Fatmir wel in Nederland. Al verdiende hij met zijn werk als kok niet heel veel. Maar het was al meer dan hij in Bosnië gewend was. En zeg nou zelf, als je er één of ander handeltje bij hebt, kun je het best wel bolwerken allemaal, toch? Dat was nog in de tijd voordat hierover geklaagd kon worden via meldpunten op internet. Oost-Europeanen zijn zelfredzaam, geen probleem.

Brussel dreigt anno 2012 ondertussen naar de rechter te stappen als Nederland zijn regels met betrekking tot migratie niet aanpast. Nederland wil die buitenlanders namelijk sneller uit kunnen zetten als ze hier geen baan vinden. En nog wat van die dingen. We halen dus wat Polen, Hongaren en Bosniërs hierheen om ze werk te laten doen waar we zelf niet zo gek veel zin meer in hebben. Vaak in omstandigheden die met wat pas- en meetwerk nog net binnen het juridische kader in te passen vallen. Dat is goed voor de economie. Je hoeft die lui namelijk minder te betalen. Lagere personeelskosten, hoger rendement. Maar als ze niet snel genoeg aan het werk zijn moeten ze wel weer oprotten. Ook worden uitzendcontracten, door mensen periodiek de straat op te mikken, tot in het oneindige verlengd. Zo blijven die Polen lekker goedkoop. Maar de Polen verdienen hier kennelijk nog steeds meer dan thuis dus blijven ze wel weer even. En vervolgens vinden wij dat op onze beurt maar niks, al die wodka lurkende Polen in ons land die ons werk dat we niet willen doen toch doen. En dus maken we een meldpunt op internet.

Het vrije verkeer van personen en kapitaal zou voor Nederland alleen moeten gelden als het óns uitkomt. Dat zou pas fijn zijn. Want wat doet elektronicagigant Philips terwijl er lustig op los gediscussieerd wordt over lastige Polen? Bekend maken dat een deel van de lichtdivisie vanuit Brabant naar, jawel, Polen verplaatst zal gaan worden. Als de goedkope arbeidskrachten hier niet meer welkom zijn, gaan wij wel naar hen toe. Lage personeelskosten zijn namelijk belangrijk in tijden van bezuinigingen. Dat daardoor een deel van de inwoners van Roosendaal hun baan verliest doet er niet zoveel toe. Die zouden namelijk, als we een recente redenatie van de Amsterdamse VVD hier ter hand mogen nemen, best naar Medemblik of Naaldwijk kunnen verhuizen op zoek naar werk. En anders geen uitkering. Tenminste, daar liep VVD-gemeenteraadslid Bas van ´t Wout recentelijk over te blazen in het Parool. Zeker in de kassen denken de Amsterdamse liberalen nog wel wat werklozen kwijt te kunnen. Daar waar nu vooral Polen en Hongaren werken dus. Probleem opgelost dus! Want die kunnen op hun beurt weer emplooi vinden bij de nieuw te bouwen lichtfabrieken van Philips in hún vaderland. Waar Philips goedkoper wil produceren, omdat de jaarcijfers tegenvielen. Terwijl topman Frans van Houten helaas voor hem nét een bonus van 1.3 miljoen misliep (hij kreeg alsnog een behoorlijk bedrag). Ironisch genoeg is dat dan weer om en nabij hetzelfde bedrag dat het concern bezuinigt op schoonmakers. (Die overigens nog steeds doorstaken. Schoonmaker is, kan ik uit eigen ervaring zeggen, niet de best betaalde baan out there).

Ik begrijp echt niets meer van dit land. En van Europa nog minder.

Welkom in de utopie

Wat mooi en wat ironisch dat ik net 1984 (dat is een boek dat ver voor 1984 werd geschreven door George Orwell, voor de iets minder literair onderlegden onder ons) nog eens heb herlezen. Het verhaal dat wordt verteld gaat over een dictatoriale samenleving die zo doordrenkt is van ideologie dat de inwoners van het, uiteraard fictieve land Oceanië niet doorhebben dat ze fundamenteel onvrij zijn. Er zijn meer boeken over dergelijke dystopische samenlevingen. Een daarvan heet Brave New World en werd, ook heel lang geleden, geschreven door een andere visionair genaamd Aldous Huxley. Waar de onderdrukking in 1984 plaatsvindt door middel van een genadeloze geheime politie in totaal paranoïde gemaakte samenleving waarin iedereen iedereen kon verlinken, werkt de onderdrukking in Huxleys boek subtieler. Mensen in zijn Brave New World wordt de illusie van geluk gevoerd. Door drugs, door seks, door extase en roes. Gelukkig maar onvrij dansen ze voort. Tot iemand het recht op ongeluk komt opeisen, dat zijn de poppen natuurlijk aan het dansen.

Helaas hebben we in onze huidige postindustriële samenleving ergens het totaal verknipte idee gekregen deze boeken als een soort handleiding op te vatten in plaats van als waarschuwing. De link tussen de geschetste dystopieën met bovenstaande waanzin is niet zo gek vergezocht. De blauwe soldaten van het postmodernisme ontvangen het leger van obsessief geïndividualiseerde consumenten in hun midden. De menselijke relatie als handelstransactie. Geen stilstand, geen stagnatie, geen vraagtekens. Niet kopen is geen optie. De winstmarges omhoog, de koersen omhoog, de bestuurders ontvangen hun bonussen. De productie gebeurt in het verborgene en de afvalberg hoopt zich op. De winkel als het nieuwe afgodsbeeld en het shoppen de eucharistie. Niks kan ons tegenhouden.

Na mijn dood wil ik gecremeerd worden anders blijf ik me omdraaien in mijn graf.

Werkwereld

Het is een zonnige ochtend. De lente lijkt nu echt gearriveerd te zijn. Mijn neus kriebelt. Hooikoorts verwelkomt het voorjaar. Fantastisch. De binnenkant van de metro is gedecoreerd met (op de metrowand getekende) Delftsblauwe tegeltjes. In elk tegeltje is iets in een andere taal geschreven. Bedoeld als, en ook kloppend als, een mooie afspiegeling van het bontgekleurde gezelschap aan reizigers dat de metro bevolkt. De wereld is kleurrijk, de mensen ook en zelfs de metro nu dus. Fantastisch.

Het kantoor waar ik naar onderweg ben is minder mooi gekleurd. Dat is vooral grijs. Ook qua mensen die in zijn catacomben ronddwalen en nader te definiëren dingen met formulieren doen, overleggen over wanneer er een overleg ingepland moet worden en in technocratische termen verwarde mensen van grijze kasten naar witte muren verwijzen. Gelukkig kan ik weg. Of beter gezegd, moet ik weg. Zo blijkt uit een op stupide wijze uitgelekt voicemailbericht van één der superieuren in deze hiërarchie der monotonie. Iets met personeelskosten. En vooral het snijden daarin denk ik. Ze weten niet dat ik dit weet. Intelligentie is niet de sterkste kant van de bevolkers van dit kantoorgebouw. Deze massa is grijs maar laat na zijn grijze massa te gebruiken. En dat voor een grote Amsterdamse hogeschool.

Mijn hoofd is zwaar omdat de bar mij gisteren vriendelijk ondersteunde en ik realiseer me dat ik evengoed de hele dag niks zou kunnen gaan doen. Zou me op dit moment niet verkeerd uitkomen ook. Ik zweet drank uit terwijl ik vieze koffie naar binnen slurp. Ik leg mijn baas uit dat ze dingen niet goed doet. Dat het op deze manier niet werkt. Ze luistert niet. Zo blijven dingen dus fout lopen. Niet mijn probleem. Mijn brein bonkt tegen mijn schedel en ik overweeg het opentrekken van een blik bier om deze allesverpletterende stupiditeit te kunnen vergeten. Ik heb geen bier. Ik slenter dus maar weg en rook sigaret nummer zoveel.

Fijn hoor, die kenniseconomie, denk ik terwijl ik weer een peuk sta te roken in weer een rookruimte bij weer een baas in weer een ander bedrijf. Werken voor je geld, prima. Een vast contract krijgen, ho maar. Van broeihete keukens tot felgekleurde kantoortorens tot muffe callcenters, ik heb ze allemaal gezien. Van onmenselijk vroeg in de ochtend je huisgenoten die nog steeds wakker en dronken zijn groeten om voor dag en dauw vloeren te boenen, tot gladde praatjes verkopen aan argeloze klanten in flitsende beursgebouwen. Ik heb mijn kostje altijd bij elkaar weten te scharrelen. Gelukkig kan ik wel lekker schrijven. Op deze manier kan ik mooi alle sectoren van onze kenniseconomie in de gaten houden. Het leven kan op verschillende manieren geleefd worden en ik verken ze allemaal een beetje. Lukt vrij aardig op deze manier. Vrij en ongebonden. En tegelijkertijd kan ik de creativiteit voeden en dus mijn bestaan als journalist en schrijver financieren. Ondertussen lees ik grote hoeveelheden Bukowski en baan me, drinkend en vloekend, tierend en rokend, een weg door het postmoderne.

De vrijheid en het buigen

Ik word er net op geattendeerd dat de FBI zogenaamde ‘sovereign citizens’ sinds september vorig jaar ook als terroristische dreiging beschouwt. De veiligheidsdiensten in het land dat een absoluut vrijheidsbeginsel meent te moeten uitdragen daar waar dat mogelijk is, ziet vrije burgers nu kennelijk dus als een bedreiging. Geniaal paradoxaal. Het is eigenlijk bijna poëzie.

Goed. Waar draait het precies om? Het probleem met ‘sovereign citizens’ is dus volgens de FBI dat ze kritisch zijn wat betreft de legitimiteit van de overheid. Ze opereren ‘zonder georganiseerd leiderschap’, en komen alleen samen in ‘loosely affiliated groups’ om te ‘trainen, elkaar te helpen met papierwerk, of om te socialisen en met elkaar te praten over ideologie’ (tekst één-op-één gejat en redelijk slecht vertaald van de FBI-website). Dus. Kritisch zijn over het functioneren van de overheid en daar vervolgens met anderen over spreken mag binnenkort ook niet meer. Ik vind dat vreemd in een samenleving die prat gaat op, jawel, vrijheid. Vrijheid die ik nu verder buiten zal gaan vieren. De zon schijnt namelijk. Hola!

—-

De eerste echte lentedag van 2012 is aangebroken. De mensen gaan weer naar buiten, ik trek meteen mijn korte broek aan en geen mens herinnert zich meer dat Nederland nog maar een korte tijd geleden, weggedoken in sjaals en mutsen en andere vooralsnog niet verboden gezichtsbedekkende kledij, gebukt ging onder wat al snel de horrorwinter van 2012 werd genoemd.

Het is zondagmiddag en ik chill in een parkje. Een jongen met een zonnebril op zijn hoofd fietst luid zingend voorbij. Een tweetal bejaarden rost hun opgevoerde scootmobielen enthousiast de bocht om. Ik lees een rapport over ontwikkelingssamenwerking en kloot wat met een fotocamera. Want het werk houdt nooit op natuurlijk. Iets verderop trapt een jonge vader een balletje met zijn nog veel jongere zoontje. Hij commandeert het mannetje fanatiek in de rondte. Zelf doet hij een half struikelende poging tot dribbelen met de bal aan de voet. Faalhaas. Als iemand zijn overduidelijk nog steeds aanwezige droom om ooit profvoetballer te worden moet waarmaken, zal dat waarschijnlijk zijn zoontje zijn vrees ik.

Het doet een beetje pathetisch aan hoe hij zijn eigen fanatisme projecteert. Maar ik kan er wel om lachen. Want zonder dromen blijft er niks over natuurlijk. Dromen zorgen tenminste ervoor dat je een beetje ‘sovereign’ blijft. En dat moeten we hebben. Want mensen zonder hoop zijn het makkelijkst te onderdrukken. Dat doen ze namelijk zelf al. Daar is de FBI helemaal niet voor nodig.

Feest

Volgens premier Rutte bestaat er geen armoede in Nederland. Nee. Als je het breed glimlachend gaat vergelijken met een of ander willekeurig Afrikaans ontwikkelingsland heeft Mark natuurlijk gelijk. Iets wegrelativeren door het toevoegen van een context zo disproportioneel dat werkelijk alles er rozengeur en maneschijn bij gaat lijken, neemt het initiële probleem niet weg. En dat probleem is dat er mensen in het welvarende Nederland zijn die instellingen als de Voedselbank nodig hebben om zichzelf en hun gezin te kunnen voeden, Mark. Ik leef zelf ook een behoorlijk end onder modaal, maar ik red me wel. Helaas heeft niet iedereen dat geluk. Dus, Mark, dat je het weet. Er zijn mensen in jouw Nederland die iedere maand moeite moeten doen om net wel of net niet de eindjes aan elkaar te knopen. Mensen die geen bonus op hun toch al riante jaarsalaris krijgen en moeite hebben om te voorzien in de meest basale levensbehoeften. Zoals internet (nee. Haha. Ik maak een grapje. Of niet?).

Daar kun je boos van worden en soms word je van boosheid actief. Dus stond ik vorige week met twee tassen, gevuld met blikken bonen, pakken koffie en dergelijke culinaire hoogstandjes waar de gemiddelde topambtenaar zijn neus voor ophaalt, in een nagenoeg lege loods van de Amsterdamse voedselbank. Dat hadden we toch mooi bij elkaar gefeest voor de (niet)armen van Nederland.

En het was een mooi feest, in een koud kantoorpand in Diemen eind november. Een paar bandjes die wel voor gratis wilden spelen. Geen entree. In plaats daarvan een voedselinzamelingsactie. En de normale dosis drank, drugs en slechte grappen. Knappende snaren, harde gitaren, kapotte flessen en goede harten. Mijn geloof in de kracht van onafhankelijke en geëngageerde muziek werd in één klap hersteld. De dag erna leverde een straffe kater van hels formaat, een rotzooi van jewelste en een behoorlijke dosis opgehaald eten op. Scheuten hartverwarming doorkruisten mijn brakke hoofdpijn. Alstublieft voedselbank. Dankjewel, dronken punkrockers. Harten zaten nog steeds op de juiste plekken.

Een paar dagen na het inleveren van het opgehaalde eten bij de dankbare mevrouw van de Voedselbank, loop ik mezelf in de stromende regen en omvergeblazen door de stevige windstoten van wat volgens de weerberichten een échte najaarsstorm is, te vervloeken. Ik sleep een tas met politieke propagandafolders rond en prop deze in brievenbussen. Waarom moest ik nou ook zo nodig toezeggen om mee te helpen met verspreiden van de jaarlijkse afdelingskrant van onze lokale politieke partij. Een vloekende linksmensch in het noodweer. De Geenstijler zou ervan smullen. Druipend natte haren en ook mijn boxershort is inmiddels volledig doorweekt. En ik heb het al zo moeilijk, brabbel ik tegen mezelf. Ik heb een baaldag. Mijn contract op het werk is niet verlengd. Aldus verlies ik mijn toch al niet op vetpotten lijkende salaris binnen nu en drie weken. Wat de benodigde focus op het produceren van eigen journalistiek werk ook weer wat bemoeilijkt. Freelancen betaalt namelijk niet altijd evenveel en kopzorgen zijn funest voor je creativiteit. Ik beweer godverdomme nergens dat de zaken er slecht voorstaan. Ik heb wel eens voor hetere vuren gestaan en zwaardere stormen getrotseerd. Maar het heeft er ook al eens beter uitgezien. Al wijt ik dit soort duistere contemplaties ieder jaar maar weer aan de jaarlijkse pre-kerstdip. Ik ben nou eenmaal niet zo´n fan van die o-zo-gezellige donkere dagen voor de zoveelste verjaardag van onze lieve heer. Ik trek het allemaal even matig op dit moment.

Moegestreden tegen de elementen begeven ik en mijn zo ongeveer lege foldertas ons naar de nachtwinkel. Uitkijkend naar een hete douche en een daaropvolgend koud glas speciaalbier besluit ik nog even een sigaretje te roken onder het afdak in het nagenoeg verlaten winkelcentrum. Tot mijn verbazing tref ik daar de dakloze man aan waar ik iedere middag even een praatje mee maak voordat ik mijn boodschappen insla bij de lokale supermarkt. Hij is Bulgaars en in gebrekkig Nederlands maakt hij me duidelijk dat hij inmiddels een dak boven zijn hoofd heeft gevonden. Eén of andere vage onderhuurconstructie bij een oud wijf dat hij bestempeld als een beetje gek. Vandaar dat hij en zijn eenzame blikje goedkoop bier hier dan ook rustig staan de staren naar de stormachtigheid van het Nederlandse najaar. Zijn donkere ogen verraden een mysterieuze triestheid. Hij vraagt me of ik ook dakloos ben. Jezus. Zie ik er zo verlopen uit na een uur door de regen dabben dat zelfs een dakloze aan me vraagt of ik dakloos ben? Ik koop hem een blik bier. Hij slaat het af. Hij heeft dan wel geen cent te makken maar geld voor bier sprokkelt hij liever zelf bij elkaar. Hij neemt niet zo maar iets aan van jan en alleman. Behalve van de Voedselbank, die verrichten goed werk. Ik staar hem beteuterd na terwijl hij de stromende regen inloopt een eenzame avond tegemoet.

De cirkel is rond. Ik moet af en toe niet zo zeiken godverdomme. En jij al helemaal niet, Mark.

Woonboot

De hagelbui barst los net op het moment dat ik op een brug loop. Karma is niet mijn vriend vandaag. Schuilen is niet echt een optie, hangende boven woeste wateren tussen Theater Carré en het Amstelhotel. Godverdomme. Mijn strijd met de elementen lijkt nooit te eindigen. De regen gutst naar beneden en tikt gewelddadig tegen de ramen van de woonboten die op het water onder mij dobberen. Ik denk terug aan het jaar dat ik ook op een woonboot woonde. Het geplens maakt me op een vreemde manier sereen. Er is dus ruimte voor nutteloze melancholie. Onze boot lag tussen het riet verscholen en werd bevolkt door studenten en de daarbij horende wietplanten en aankoekende afwas. Op de buitenkant was een palmboom getekend en aan de binnenkant was alles schots en scheef. Ik moest een tafel tegen mijn deur aanschuiven om het ding dicht te houden. Het was heel krap binnen, het was gammel en aftands maar o zo gaaf. Als één van de huisgenoten een meisje over de vloer had kon iedereen daarvan meegenieten en als je met je dronken kop over de loopplank naar de voordeur moest glibberen was dat een levensgevaarlijke onderneming die heel veel bijna-gebroken ledematen heeft opgeleverd. In de winter vroor de waterleiding dicht en als de plee stuk was ging je schijten op de camping honderd meter verderop. In de winter liep je over het water waar je de rest van het jaar op dreef. En er is weinig Hollandser dan van je koffie nippen op een woonboot terwijl de regen zachtjes tegen het raam tikt en je naar weidse verten staart over het water. En er is ook weinig minder Limburgs dan dat.

Heuvels, gezelligheid en een amicale koempelmentaliteit waren daar de kerndingen. Fysiek verval, harde muziek, hardere gezichten en een collectieve in zichzelf gekeerdheid ook. Haat en liefde. Een regio die verloren leek en waar wanhoop woonde in de stegen van de stad. Een pact met de duivel voor een kortdurende roes.

Voor iemand die opgegroeid is in één van de meer beruchte tuigsteden van het land (lees: Heerlen in de late jaren negentig) is het simpele ontsnappen al heel wat. Perspectieven van werkloosheid en drugs drijven je er toe. En dan verhuis je naar het hoofdstedelijke. Naar een woonboot op de Hollandse wateren. Opa en oma zouden dit nooit begrepen hebben. Maar die waren dan ook opgegroeid in tijden van steenkolenwelvaart. Toen was Amsterdam heel erg ver weg. En ook niet eens zo heel interessant. Keulen, Luik en Aken lagen namelijk stukken dichterbij.

Het is inmiddels opgehouden met regenen en ik loop over de Albert Cuypmarkt op weg naar een koffieafspraak. Een visboer schreeuwt iets in het plat Amsterdams terwijl twee Turkse mannen luid lachend in het Turks kennelijk ergens ontzettende lol in hebben, een stel Polen Hollandse kaas koopt en een dikke Surinamer erwtensoep aanprijst. Zo zie ik het graag. Iedereen doet zijn ding en doet dat goed. Iedereen lult zijn taal maar uiteindelijk begrijpt iedereen elkaar. Als ik plat Limburgs in mijn telefoon begin te lullen wekt dat evenmin verbaasde blikken als iemand die Pakistaans tegen zijn moeder spreekt op straat.
Laten we de esthetiek van het multiculturele onheil eens omdraaien. Iemand uit Zuid-Limburg in Amsterdam was voor mijn grootouders best een raar idee. En toch kan het tegenwoordig. Dan moet het met al die andere nationaliteiten ook wel lukken. Toch?

Kafka in de torens

Het is nacht. De wielen van mijn skatebord ratelen over de stoepen van het op dit tijdstip volledig verlaten bedrijventerrein. Een licht nazomerbriesje waait in mijn gezicht terwijl ik een heuveltje naar beneden sjees. Hier en daar brandt één of ander alarmlichtje en in de verte dendert metrolijn 53 door de uitgestorvenheid. Ik skate langs een bankje en krijg zin om daar een sigaret te roken. Mijn peuken liggen thuis. Jammerlijk gemiste kans.

In deze kantoorgebouwen speelt het leven van heel veel mensen zich af. Humanoïde robots in callcenters die hier meestal heel tijdelijk hun brood verdienen en de geketenden die waarschijnlijk ooit ook hebben gedroomd van mooiere dingen in het leven. Anonieme kapitaalstromen dicteren levens geregeerd door rond de wereld flitsende bits en andere abstracties. De vooruitgang heeft ons veel gebracht maar evenveel afgenomen ben ik bang. Een koude rilling doet mijn ruggegraat sidderen en ik kijk op – de eindeloze zwarte nacht in. Dit lijkt helemaal niet op een omgeving waar mensen leven. Dit is een omgeving waar mensen vroegtijdig en vrijwillig beginnen met doodgaan in de catacomben van hun kantoorgebouwen. Hun laatste restje menselijkheid wegspoelend met het zoveelste kopje automaatkoffie. En dat is nog niet eens lekkere koffie. Ik kan het weten want ik werk hier ook namelijk.

Uitdagend prikken de kantoortorens de nacht in. Alsof de mensheid de brute toorn van nieuwe goden nodig heeft. Niemand reageert. De hemel is leeg. Koude sterren waken over de mensheid. Misschien zijn zij ook wel op zoek naar dat laatste beetje menselijkheid in deze waanzinnige race naar de top op dat rotsblokje waarop wij zo’n beetje rondleven. De helft van de gebouwen hier staat leeg. Bedrijvigheid die opgeslokt werd toen het grote Amsterdam de Zuidas begon te bouwen en het kleine Diemen niet meer wist wat ze nou moesten met hun bedrijventerreintjes. Zo werkt het kapitalisme nou eenmaal. De natuur vind het prima allemaal. Een vast ooit bedrijviger pand wordt inmiddels overwoekerd door begroeiing en de konijnen zijn op dit kleine stukje aarde eigenlijk heer en meester.

Ik rust even uit op een stoepje. Nog steeds zonder sigaret. Zittend in het neongroene licht van een met rolluiken gebarricadeerd tankstation rolt een zweetdruppel mijn oog in. Dat prikt. De korte pijnsensatie wekt me uit mijn fatalistische contemplaties. Ik sta op en rol weer voort door het duister van de nacht. Door de donkere betonnen jungle die zijn schaduwen ver naar binnen werpt en mensen kan opslokken om ze nooit en te nimmer meer los te laten. Door de betonnen jungle die voor heel even van mij alleen is.

Chipkaartzombies

Ik voel me een beetje simpel vandaag. Terwijl ik een banaan weghap loop ik, raartwitchend met mijn linkerbeen, een beetje mank over het metroperron van station Amsterdam Amstel rond. Daarbij vermoed ik dat je scheel gaat kijken van de hele dag op kantoor zitten en cijfertjes bekijken, corrigeren of invoeren. Het algehele beeld zal dus niet per sé positief geweest zijn op dat moment.

Kijk, die banaan had ik gewoon zin in. Voor dat scheel kijken krijg ik betaald. Maar dat mank lopen. Vanwege spontane OV-chipkaartweigering was ik vanochtend gedwongen met een lenige sprong over het toegangspoortje het metrostation in te springen. Zeker voor een maandagochtend was die sprong echt heel erg lenig. Echt. Het neerkomen daarentegen, ging wat minder. Vandaar dat rare twitchen. Nou is het sowieso irritant als de technologische vindingen die ons dagelijks leven gemakkelijker moeten maken, ermee ophouden en je spontaan terugverwijzen naar een basaal soort probleemoplossend vermogen. Maar na navraag bij een alleraardigste medewerker van het gemeentelijke vervoersbedrijf – die ik uiteraard niet heb verteld dat ik het initiële probleem heb opgelost door niet te betalen (hij vroeg er ook niet naar trouwens) – wist ik uit te vinden dat er in zo´n chipkaart draadjes, onder de magneetstrip ergens, zitten en dat die stuk kunnen gaan als je het ding in je portemonnee in de kontzak van je broek douwt*. Handig. Daar hangt mijn portemonnee nou eenmaal het best. Zonder als een nostalgische lul over te willen komen, maar met een strippenkaart had je dat gezeik dus niet.

Maar goed. Voor mijn basale probleemoplossende vermogen mij ertoe deed overgaan met de eerder genoemde lenige sprong het metropoortje te trotseren voelde ik me wel een momentje verslagen door de technologie die me kil en onverschillig aanstaarde. Ik moest naar mijn werk godverdomme. Het poortje maakte dat weinig uit. Gezombificeerd zocht ik koortsachtig naar oplossingen. En versloeg het systeem vervolgens. Victorie.

Vreemd. Druk rondbliepend en -haastend over station Amsterdam Amstel had ik een kwartiertje later niet het idee dat de rest van de reizigers hetzelfde geluk had gehad als ik. Ingesloten in een kooi van saldo´s, magneetstrippen, kaartjes en nors kijkende controleurs spoedde de gezwinde massa zich naar waar zij zijn moesten. Ik ook trouwens. Ik was al te laat voor mijn werk, maar had het GVB om de schuld te geven. Daarbij had ik het systeem net weten te verslaan, dus besloot tot een muffinhaalpauze in, jawel, de Appie-to-go. Een plek waar haast tot standaardemotie geworden is. Ik pin en haast maar mee. Dat is zo’n beetje wat van ons verwacht wordt, toch?

Verwacht door wie? Want zijn we allemaal niet een soort zombies, terwijl we ons al pinnend en bliepend voortbewegen, via uitgetekende lijnen, van werk naar thuislaptop en van Appie-to-go naar whatever welke televisieserie populair is op een bepaald moment? Steeds maar verder- en verderlevend in een gevangenis die we zelf in stand houden? Vertel het mij maar. Fuck. Ik trek thuisgekomen na een dag werken ondertussen een biertje open en zet een film aan. Morgen weer een dag.

* Mijn portemonnee (of ´beurs´, zoals wij in Limburg het ding plegen te noemen) in een andere dan mijn kontzak stoppen is geen optie. Sinds mijn studententijd hanteer ik al heel strikt het GTST-schema, ooit aan op een gaar studententuinbierkrattenfeest aan mij uitgelegd door iemand met een zonnebril op en slippers aan die zichelf The Dude noemde. GTST staat voor GELD-TABAK-SLEUTELS-TELEFOON op vaste plekken in je kledij weggestopt zodat je ten alle tijden, hoe bezopen je ook besluit huiswaarts te keren, de echt essentiele dingen nooit vergeet. De rest vind je later wel weer terug. Of niet.

Halve pizza

Het is vroeg in de middag ergens. Ik trek mijn oogleden met de nodige moeite van elkaar en duizel terug de echte wereld in. Ik trek mijn muts van mijn hoofd en kijk even in de rondte. Mijn huis stinkt naar oud bier en ranzige, doorgerookte kleren. Mensen liggen diep in hun capuchontruien gedoken op de grond of op de bank hun roes uit te slapen. Ik neem een slok lauwe en inmiddels van alle koolzuur ontdane cola en kots deze direct weer de plee in. Godsamme. Ik bekijk de schade. Ik plak aan de vloer en overal staan bierblikken of ligt platgestampt voedsel rond. Misschien moet ik even wat opruimen. Na drie dagen zuipen is het allicht wel weer tijd om nog eens te gaan checken hoe het in de buitenwereld ervoor staat. Als je ontbijt dan bestaat uit een halve pizza, een overgebleven shotje tequila en het smoken van wat Hollandse rookwaar, concludeer je al vrij snel weer dat je deze zondag wel kunt afschrijven. Een zes uren durend gesprek over quantumfysica, zenboeddhisme en hardcoreshows vind ik echter ook een vrij nuttige tijdsbesteding als je jezelf steeds dichter bij de één of andere waarheid voelt komen.

Hoge toppen en diepe dalen. Eens even zien. Flitsen van broeierige rokerigheid schieten voor mijn geestesoog langs. We dronken Jägershots van een euro in een overvol met toeristen gevuld rookhok terwijl een zachte miezerregen de Amsterdamse wallen in een onvermijdelijke herfst onderdompelde. Er was iets met een elleboog die iemand temidden van feestende en dansende mensen hard in mijn bek parkeerde die mij even dronken en dizzy deed ronddolen terwijl ik de situatie probeerde te begrijpen. Er was een feestje in een kantoorpand. Er waren paupergoedkope halve literblikken, er was tequila, er waren Corona’s, er werd geblowd en er werd met eten gegooid. De tactisch opgestelde prullenbak lag al na een kwartiertje languit over de vloer terwijl iemand met een American Football-outfit aan zich stond af te vragen of het mogelijk zou zijn om door de muur heen te springen. Flitsen weekend en flitsen feest komen in een bij lange na niet op een chronologische logica gestoelde volgorde mijn dorgerookte brein binnenschieten. Onverstaanbaar gemurmel van dronken filosofen. Zo’n avond dat je de zin van het leven weet te ontrafelen. Maar dat daarna weer snel vergeten bent omdat je kapot bezopen bent en je met futiliteiten bent gaan bezighouden zoals hoeveel gummibeertjes iemand menselijkerwijs in zijn mond kan stoppen.

Soms heb je dit soort excessen gewoon even nodig. Om weer even aan de verantwoordelijkheden van de echte wereld te ontsnappen. Ik stap uit bed en rek me uit. De geur van koffie trekt mijn aandacht. Er moet weer gewoon gewerkt worden. De kantoorrealiteit roept en de bitterzoete chaos van een losgeslagen weekend is per direct richting de in het grote geheel bezien onbelangrijke – maar daarom niet minder interessante pagina’s van de geschiedenisboeken gedirigeerd.

Obsessie

‘Het is niet per sé zo dat ik onverwachte vrije dagen vervelend vind ofzo’, denk ik bij mezelf als ik op een mooie vrijdagmiddag de voorzichtige lentezon in dartel, ‘maar mijn bankrekening begint uit de verte wel alweer hongerig naar me te brullen.’ Ik heb net gewerkt. Of ja. Eigenlijk niet. Ik hàd moeten werken maar mijn laptop besloot in stil protest er mee te kappen. Daarmee het werk dat ik vandaag moest verrichten op het gemeentehuis in Utrecht ook direct onmogelijk makend. Zo zie je maar weer. Het machientje stopt ermee en de mens is per direct gediskwalificeerd tot overbodig prul. Misschien moeten we onszelf onderhand eens uitsterven.

Al huppelend terug naar de trein valt me weer eens iets op. Dat gebeurt vrij vaak. Dat me spontaan dingen opvallen. In dit geval staar ik gefascineerd naar het lint van auto’s dat traag langs trekt. Ik rol een sigaretje en zetel mij op een muurtje langs de straat om het geheel eens rustig te aanschouwen. Ik heb immers alle tijd van de wereld want werken zit er niet meer in vandaag. In elke auto zit een nors kijkend individu omringd door drie lege plekken. Ongetwijfeld stuk voor stuk alle andere weggebruikers vervloekend in hun eigen kleine universumpjes. Soms worden die lege plekken ingenomen door vanuit mijn perspectief in volkomen stilte kabaal makende kinderen. Grappig.

Verder gehuppeld dan maar. Ik loop naar de kaartjesautomaat op Utrecht Centraal en tik op een hip touchscreen in waar ik heen moet voordat ik een elektronische betaling verricht met het stukje plastic dat zich ten alle tijden in mijn portemonnee dient te bevinden. Als ik zo begin te denken tijdens het doen van heel dagelijkse handelingen kan ik een aanval van introspectief filosofisch gecontempleer bijna fysiek dichterbij voelen komen om me in zijn zachte maar obsessieve armen te nemen. Ik loop langs een winkeltje en denk aan het meisje dat daar werkte waar ik ooit nog eens mee gezoend heb op zo’n zomeravond dat alles perfect lijkt onder een schitterende sterrendeken. Een dromerige glimlach breekt door op mijn gezicht. Aanval afgeslagen. Victorie!

Mezelf bij de rest van de nieuwe lepralijers rond de rookpaal voegend kijk ik maar weer een beetje rond. Mijn net afgeslagen contemplatieaanval schopt me frontaal in mijn gezicht als ik de treincoupé inloop en constateer dat IEDEREEN die zich binnen mijn blikveld bevindt met oordopjes in obsessief naar een laptop of een anderssoortig scherm zit te staren danwel als een waanzinnige aap op knopjes zit te rammen. Is dit echt? Ben ik net een film binnengelopen ofzo? Jessis.

Jean Baudrillard had verdomme gelijk. We hebben de realiteit vermoord. Met voorbedachte rade. Terwijl de mij omringende medemensen rondzweven in een hyperrealiteit van bits en schermpjes kijk ik wat rond en constateer dat menselijk contact hier niet gewenst is. Het blonde meisje tegenover me kijkt me geschokt aan als onze blikken elkaar kruisen. Alsof ik een droom heb verstoord. Is myspace echt echter dan de echte wereld ja? De jongen naast me staart nors en obsessief naar het schermpje van zijn IMac, alsof hij is weggeplukt uit een slechte SF film waarin cyborgs een uiterst dubieuze hoofdrol spelen en de filosofische grens tussen mens en machine wordt geëxploreerd. Nou nog een draadje om zijn ongetwijfeld doorgetolde brein in te pluggen in het web der simulacra en de machinedictatuur is helemaal compleet.

Als iemand die fervent aanhanger is van zinloos protest dat niemand opvalt doe ik mijn mp3-speler lekker niét in. Tadam! Maar goed ik ben natuurlijk wel muzikant en had me eigenlijk heel erg verheugd op het luisteren van de nieuwe Alkaline Trio plaat. Op deze manier voelt mijn stille protest zelfs alsof ik er heel hard voor moet vechten. Maar ik, koene strijder die ik ben, weet vol te houden in het heetst van de strijd! Gloeiend van victorie stap ik breed lachend de trein uit en wordt door de voltallige coupé nagestaard alsof ik volslagen debiel ben geworden. Frigging cyborgs. Behalve door een oude man die eng veel op Samuel L. Jackson lijkt. Hij kijkt me breed lachend aan en schijnt als enige andere persoon in deze overvolle stad te begrijpen dat ik net een spreekwoordelijke strijd op leven en dood heb moeten voeren. Of gewoon omdat ik de enige ben die rustig lachend over het perron slentert in plaats obsessief nors kijkend met de banaliteit van de massa meestresst. Niemand zal het ooit te weten komen. Ik geef de voorkeur aan de eerste interpretatie. Ik besef dat ik het slagveld in de strijd tegen de schermpjes en bliepjes weer heb verlaten en de woestijn der dagelijkse beslommeringen ben opgeslopen als ik zonder erbij na te denken mijn OV-kaart uit mijn binnenzak vis en me incheck voor de metro.

Een inval in Irak wordt opeens een stuk begrijpelijker als je de collectieve obsessie met staren naar eentjes en nulletjes in aanmerking neemt en bedenkt hoeveel energie er opgewekt moet worden om dat voor iedereen mogelijk te maken en houden. We zijn met zijn allen schuld aan deze onzin. Ik ook, want ook dit stukje is weggetikt op een heuse computer met een scherm waar ik ten tijde van het schrijven obsessief naar zat te staren. Ik at toen een broodje falafel met sla, dronk Dr. Pepper* en pijnigde mijn brein. Vlak erna ben ik opgestaan, heb mijn jas aangetrokken en ben met de trein naar Weesp gekacheld omdat zaterdagavond nou eenmaal bandpractice betekent. Dat zit na bijna acht jaar behoorlijk in mijn systeem ingebakken. Dan weten jullie dat ook.

* Nu vind ik endorsement deals en dergelijke onzin vervelende pogingen van het grote geld om mensen in al-dan-niet-meer-zo ondergrondse subculturen aan zich te binden en bepaal ik wel lekker zelf wanneer ik wat wil eten, drinken of aantrekken. Ik heb ook bizar weinig zin me te laten gebruiken als een levende reclamezuil voor het één of andere grote bedrijf dat zich waarschijnlijk bezighoudt met dingen waar ik eigenlijk faliekant op tegen ben. Maar gezien de obsessief grote hoeveelheden Dr. Pepper die ik de laatste tijd naar binnen hak begin ik zo’n deal toch wel als een serieuze optie te zien. Dr. Pepper drinken is natuurlijk ook simpelweg veel cooler en veel meer punk dan grote broer Coca Cola naar binnen gieten. Daarbij is het recept van Dr. Pepper ouder dan dat van cola. Ik heb het serieus nagezocht.