Monthly Archives: October 2012

Thee

Afgelopen zomer zat ik op een mooie vrijdagochtend in een diner in Portsmouth. Zonnetje in de de strakblauwe lucht en halfbekaterde gesprekken over het huisfeest bij Engelse vrienden thuis een nacht eerder. Het was gezellig en de drank vloeide rijkelijk. Halve liters Cider, dronken Engelse skinheads en lompe wijven. En ook nog whiskey geloof ik. Er is niet geneukt bij mijn weten. Voor rijkelijk gevloeide drank hebben Engelsen echter, in tegenstelling tot ons, de Calvinistische zuinigaards die het presteren neer te kijken op alles wat ook maar enigszins naar Bourgondisch leven riekt, een werkbare oplossing. Die oplossing noemen ze op dat eiland English Breakfast. Geniaal. Een bonte mengeling van eieren, toast, bonen, (soja)worst en vooral veel vet valt je kater met zo’n intensiteit aan dat je naast een betonblok in je maag ook een verbazingwekkend katerloze zomerdag cadeau krijgt. Het is weer eens wat anders dan een boterham met hagelslag en een kopje koffie na je door de ochtendspits van de Randstad naar kantoor geworsteld te hebben. Zo’n aanval op je kater is heel fijn als de volgende stap in je roadtrip Londen heet. Wat niet het minste dorp is. Met een oneindig complex tubesystem waarin de Nederlander die de lijn-50-tot-en-met-54-uitgezonderd-lijn-52-metro van Amsterdam gewend is, per direct hopeloos in verdwaalt. Proefondervindelijk vastgesteld. Ik heb daar al meerdere malen hulpeloos rond staan staren.

Op het moment zit ik thuis in mijn appartementje in Diemen-Zuid. Net zoals in het liedje. Als versiertruc werkt het echter verdomde slecht. Maar goed. Het is morgen en ik ben dus zo’n klaphark die ‘s avonds vergeet om brood te halen en zich vervolgens nadat hij in de ochtend uit bed is gerold heel hard gaat afvragen wat hij in vredesnaam moet ontbijten. Ik signaleer een pot witte bonen in mijn keukenkastje. Met tomatensaus. Zou ik ook zo’n echt Engels ontbijt in elkaar kunnen draaien zonder directe hulp vanaf het eiland zelf? Zou het? Tevreden evalueer ik de alleszins redelijke score van een intensieve zoektocht door mijn keukentje: de eerdergenoemde bonen, eieren, een fles ketchup en vegetarische burgers. Kan er mee door, zolang het maar flink vettig wordt. Aan de slag.

Even later neem ik een hap van mijn vegetarische burger en constateer direct dat de goedkoopste sojaburgers van de Appie nog steeds naar karton smaken. Gore meuk is het eigenlijk. Het is dat het consumeren van een dier dat eigenlijk niet dood had gehoeven me nog meer tegenstaat. Anders zou ik op dit moment met het grootste genoegen een nog levend konijn doodbijten en al bloedend mijn keel naar binnen laten glijden. Maar ja, principes. Je moet maar iets over hebben voor de dingen waar je in gelooft, niet dan? En veel ketchup is een oplossing voor alles.

Ik continueer mijn ontbijtje en kijk door wat lectuur heen. In een niet nader te noemen blad over ontwikkelingssamenwerking lees ik iets over ene Fatma die met haar kindje moest vluchten uit de anarchie die Somalië heet. Met een gammel bootje door de Golf van Aden. Naar het nog steeds arme maar tenminste iets minder anarchistische Jemen. Fatma’s kindje krijgt één keer in de twee dagen iets te eten. Dat is niet zo veel.

Schuldbewust staar ik naar mijn bordje met English Breakfast in Diemen-Zuid. De metro dendert langs en meer dan dankbaar neem ik een hap van mijn karton-met-ketchup. Ik denk bij mezelf dat ik me helemaal niet zo druk hoef te maken over het feit dat mijn slechte Diemen-Zuid-versiertruc de afgelopen maanden nog niet heeft gewerkt. En dat goedkope sojaburgers nooit het culinaire hoogtepunt van de dag zullen worden boeit ook geen flikker eigenlijk. Allicht is het af en toe genoeg om dankbaar te zijn om op dit platte stuk wereld geboren te zijn. Een stukje wereld waar je tenminste de keuze hébt tussen onnodig gedood vlees en smakeloos karton. Dat is best oké. We hebben het best goed hier. Niet zo zeuren verdomme.

Gastvrijheid

Het is warm hier. Gistermiddag bereikte het kwik een wel-heel-erg-warme-41 graden Celsius. Ik stap net uit een klein, gedeukt groen busje waarmee ik de afgelopen zes uur vergezeld door dertig andere medepasagiers over stoffige wegen gehobbeld ben. Ik loop door de krioelende massa van mensen en brommertjes die Bamako tijdens de spits is. Bamako is de hoofdstad van Mali. Mali is een derdewereldland en bestaat voor een deel uit bloedje heet Saharaans zand en voor een deel uit tropische Nigerkusten. Het leven centreert zich hier zo’n beetje rond deze levensader die gestaag door de stoffige landschappen van West-Afrika stroomt. Het land is voor het overgrote deel islamitisch. Maar in tegenstelling tot het in Nederland gangbare beeld van enge moslims die zich uitsluitend bezighouden met het construeren van bomgordels en al gniffelend in een tent van kamelenleer sinistere plannetjes uitdenken om de decadente westerse wereldorde omver te werpen, blijken al deze moslims ontzettend aardig en gastvrij te zijn. Keer op keer blijken moslims net mensen te zijn!* Ik krijg waarachtig van alle kanten het idee dat de inwoners daadwerkelijk blij zijn dat je hun land bezoekt. Ook al koop ik weinig prullaria die iedereen aan iedereen probeert te slijten en spreek ik slecht Frans dus versta maar de helft van wat er tegen me aan gebrabbeld wordt.

Voor de gemiddelde Nederlander is gastvrijheid niet iets wat er met de paplepel ingegoten is. Bij aankomst in Bamako wordt direct een extra stel borden de eettafel opgeflikkerd om de net aangekomen reizigers eens goed vol te stoppen met grote hoeveelheden voedsel. Maar kijk uit. Voor je het weet zit je verplicht een paar liter thee achterover te werken om uiteindelijk op een kleedje in een sloppenwijk ergens bij de woestijnrand een pijp aan te steken met een volledig gesluierde maar daarom niet minder slechte grappen makende leeftijdsgenoot. In Holland mag je blij zijn als je een tweede koekje bij de koffie krijgt. Als je al een koekje krijgt.

Terug aangekomen in een tien keer kouder lijkend Amsterdam vind ik een ring naast mijn bed. Ik vermoed van het meisje dat hier vorige week naast me wakker werd. Ik weet nog niet precies of ik haar al mis of niet. Het leven verwart me soms. Ik ga maar boodschappen doen en beweeg mezelf via een goed georganiseerd transportnetwerk naar een goed gevulde supermarkt. In de Appie op de Nieuwmarkt staat een toerist voor me in de rij. Ziet een beetje Spaans uit ofzo. In ieder geval iemand die geen Nederlands spreekt en er uitziet alsof ie het minstens zo koud heeft als ik het nu heb. Uit zijn schouderophalen en niet begrijpende blik maak ik op dat hij niet heeft begrepen wat een ‘bonuskaart’ precies inhoudt en niet volledig snapt dat hij ‘twee euro twintig’ moet betalen. Met een blik alsof het volkomen logisch is hoe ze dit probleem tackled, schreeuwt het kassameisje bij de Appie op de Nieuwmarkt in Amsterdam uit volle borst en met een geërgerde blik in haar ogen tegen de nog steeds onbegrijpend zijn schouders ophalende toerist dat hij ‘TWEE EURO TWINTIG MOET BETALEN! TWEE EURO TWINTIG!!! EN OF IE EEN BONUSKAART HEB!!!! BOO-NUS-KAAHAART!!!’.

Ik schud mijn hoofd van ongeloof en zucht eens heel heel erg diep voordat ik hem uitleg wat er aan de hand is.

Zucht.

Laten we elkaar nu geen kniesoor noemen. We hebben het verdomde goed hier en toch is zeuren op dingen die er niet echt toe doen zo’n beetje de nationale hobby hier bij ons achter de dijken. En het zou voor de gemiddelde Nederlander best eens goed zijn zicht eens een keer niet als een ontzettende zak aardappelen op te stellen. Stelletje kniesoren.

* Let op de Luyendijk referentie waarmee ik probeer aan te tonen dat ik op zijn minst een beetje literair onderlegd ben. Pure imagokwestie natuurlijk. Op het moment lees ik namelijk De-tien-beste-verhalen-van Damon Knight. Geen Luyendijk.