Afgelopen zomer zat ik op een mooie vrijdagochtend in een diner in Portsmouth. Zonnetje in de de strakblauwe lucht en halfbekaterde gesprekken over het huisfeest bij Engelse vrienden thuis een nacht eerder. Het was gezellig en de drank vloeide rijkelijk. Halve liters Cider, dronken Engelse skinheads en lompe wijven. En ook nog whiskey geloof ik. Er is niet geneukt bij mijn weten. Voor rijkelijk gevloeide drank hebben Engelsen echter, in tegenstelling tot ons, de Calvinistische zuinigaards die het presteren neer te kijken op alles wat ook maar enigszins naar Bourgondisch leven riekt, een werkbare oplossing. Die oplossing noemen ze op dat eiland English Breakfast. Geniaal. Een bonte mengeling van eieren, toast, bonen, (soja)worst en vooral veel vet valt je kater met zo’n intensiteit aan dat je naast een betonblok in je maag ook een verbazingwekkend katerloze zomerdag cadeau krijgt. Het is weer eens wat anders dan een boterham met hagelslag en een kopje koffie na je door de ochtendspits van de Randstad naar kantoor geworsteld te hebben. Zo’n aanval op je kater is heel fijn als de volgende stap in je roadtrip Londen heet. Wat niet het minste dorp is. Met een oneindig complex tubesystem waarin de Nederlander die de lijn-50-tot-en-met-54-uitgezonderd-lijn-52-metro van Amsterdam gewend is, per direct hopeloos in verdwaalt. Proefondervindelijk vastgesteld. Ik heb daar al meerdere malen hulpeloos rond staan staren.
—
Op het moment zit ik thuis in mijn appartementje in Diemen-Zuid. Net zoals in het liedje. Als versiertruc werkt het echter verdomde slecht. Maar goed. Het is morgen en ik ben dus zo’n klaphark die ‘s avonds vergeet om brood te halen en zich vervolgens nadat hij in de ochtend uit bed is gerold heel hard gaat afvragen wat hij in vredesnaam moet ontbijten. Ik signaleer een pot witte bonen in mijn keukenkastje. Met tomatensaus. Zou ik ook zo’n echt Engels ontbijt in elkaar kunnen draaien zonder directe hulp vanaf het eiland zelf? Zou het? Tevreden evalueer ik de alleszins redelijke score van een intensieve zoektocht door mijn keukentje: de eerdergenoemde bonen, eieren, een fles ketchup en vegetarische burgers. Kan er mee door, zolang het maar flink vettig wordt. Aan de slag.
Even later neem ik een hap van mijn vegetarische burger en constateer direct dat de goedkoopste sojaburgers van de Appie nog steeds naar karton smaken. Gore meuk is het eigenlijk. Het is dat het consumeren van een dier dat eigenlijk niet dood had gehoeven me nog meer tegenstaat. Anders zou ik op dit moment met het grootste genoegen een nog levend konijn doodbijten en al bloedend mijn keel naar binnen laten glijden. Maar ja, principes. Je moet maar iets over hebben voor de dingen waar je in gelooft, niet dan? En veel ketchup is een oplossing voor alles.
Ik continueer mijn ontbijtje en kijk door wat lectuur heen. In een niet nader te noemen blad over ontwikkelingssamenwerking lees ik iets over ene Fatma die met haar kindje moest vluchten uit de anarchie die Somalië heet. Met een gammel bootje door de Golf van Aden. Naar het nog steeds arme maar tenminste iets minder anarchistische Jemen. Fatma’s kindje krijgt één keer in de twee dagen iets te eten. Dat is niet zo veel.
—
Schuldbewust staar ik naar mijn bordje met English Breakfast in Diemen-Zuid. De metro dendert langs en meer dan dankbaar neem ik een hap van mijn karton-met-ketchup. Ik denk bij mezelf dat ik me helemaal niet zo druk hoef te maken over het feit dat mijn slechte Diemen-Zuid-versiertruc de afgelopen maanden nog niet heeft gewerkt. En dat goedkope sojaburgers nooit het culinaire hoogtepunt van de dag zullen worden boeit ook geen flikker eigenlijk. Allicht is het af en toe genoeg om dankbaar te zijn om op dit platte stuk wereld geboren te zijn. Een stukje wereld waar je tenminste de keuze hébt tussen onnodig gedood vlees en smakeloos karton. Dat is best oké. We hebben het best goed hier. Niet zo zeuren verdomme.