Author Archives: hansW

BLOGS EN ESSAYS

Zoals iedere zichzelf respecterende, moderne journalist schrijf ik ook nog wel eens wat op mijn blog. Op dit blog is er ruimte voor rake en vage observaties van dagelijkse beslommeringen. Pretentieuze contemplaties en min of meer gefundeerde meningen. Verhandelingen in essayvorm, voor publicatie in bladen of op blogs.

De complexiteit beschouwd in te weinig woorden. Ik probeer met regelmaat iets online te zetten tussen alle drukte door. Wees welkom.

Alledaags boos

Ik had net mijn moeder aan de telefoon voor een volkomen alledaags gesprek. Over hoe het gaat en over of groenten kopen op de markt echt zoveel beter, maar in ieder geval gezelliger, is dan het geautomatiseerde aankoopproces in de supermarkt. Ik vertelde haar dat ik af en toe in zak en as zit als ik weer eens een goed idee voor een artikel niet verkocht krijg aan opdrachtgevers, omdat er niet genoeg budget is om freelance journalisten te betalen. Of zoiets. Over het feit dat ik van de week volledig verstijfd op de bank zat na te denken over of ik (en waarschijnlijk velen met mij) eigenlijk freelancers zijn die onze grote droom nastreven (in mijn geval het schrijven van goed journalistiek werk dat er werkelijk toe doet), of dat we eigenlijk lijden aan een verborgen vorm van werkloosheid die bedekt wordt met een hele dikke deken van bijna cynisch opportunisme.

Mijn moeder stelde me gerust. Maar mijn moeder werkt in de thuiszorg en ze maakt zich zelf zorgen. Al lacht ze daar vaak overheen. De kans bestaat dat ze volgend jaar geen baan meer heeft, want ook op de thuiszorg moet bezuinigd worden. Want iemand moet de crisis betalen. En die iemand, dat zijn wij allemaal. En dan? Dan verwacht iedereen dat ze nog tien jaar doorwerkt. Want de banen liggen immers voor het oprapen anno 2012. Laat me niet lachen.

Andere mensen die ik ken willen zielsgraag weg bij een werkgever die ze volledig opslokt. Maar het is wel een vast contract en voor hetzelfde geld word je vervolgens afgescheept met een onzeker flexcontract net boven het minimumloon. Weer andere mensen schrijven nu een scriptie in de wetenschap dat een baan na het afstuderen op zijn zachts gezegd nogal onwaarschijnlijk is. Hoogst motiverend. Een studieschuld daarentegen is wel een zekerheid. Ik ken heel veel mensen die heel slim zijn maar met niet veel meer bezig zijn dan overleven (en dan bedoel ik natuurlijk niet overleven in de meest letterlijke zin des woords). Mensen die opboksen tegen stijgende zorgkosten, doorrollende inflatie en stijgende btw-tarieven terwijl ze ieder moment op straat gezet kunnen worden door een manager die woorden als ‘efficiëntie’, ‘concurrentiepositie’ en ‘ processtroomlijning’ tot woorden heeft gemaakt die deel uitmaken van zijn dagelijks vocabulaire (waar ik op mijn beurt dan weer een beetje om moet lachen. ‘Vriendschap’ of ‘gezellig’ lijken namelijk dan weer geen deel van uit te maken van zijn jargon).

Ik, persoonlijk, red het wel denk ik. Ik heb genoeg delen van de wereld gezien waar mensen écht moeten vechten om te overleven. En dus sta ik de volgende keer als er ergens iets interessants gebeurt weer met mijn blocnootje en mijn pen met mijn poten in de drek te noteren wat de aanwezigen te zeggen hebben over het gebeurde. Met heel veel plezier zelfs. Maar af en toe verdwijnt ook mijn moed richting afgetrapte gympen. Ik heb genoeg mensen meegemaakt voor wie drank- of drugsverslaving (of nog erger) in elk geval te overwegen vormen van escapisme waren. Of mensen die maar blijven doorrollen en doorwerken in de hoop dat er ooit betere dagen vanachter de horizon vandaan opdoemen. Mensen die plezier hebben met kiespijn en voor wie vraagtekens eerder regel dan uitzondering zijn. Ik kijk het nieuws en zie dat Europa ons uit de crisis zal moeten gaan redden. Ik hoor woorden als begrotingsdiscipline en lees in de krant dat een beter investeringsklimaat meer werkgelegenheid moet gaan creëren. Ik hoor al jaren op de radio dat na het zuur het zoet komt.

Ik vraag me af of dat zoet nog op tijd gaat zijn, om iedereen die en alles dat inmiddels onherstelbaar beschadigd is door al dat zuur, nog te redden. Maar wat ik me nog het meeste afvraag is het volgende: waarom zijn we nog niet met zijn allen godvergeten boos om wat er om ons heen plaatsvindt?

Rellen!

Er is wat af gereld de afgelopen dagen.

Maar terwijl Nederland zwelgt in een miserabele staat van in zichzelf gekeerd vingerwijzen over waarom de vaderlandse jeugd het nodig vond een Gronings dorpje binnen één enkele vrijdagavond in een grote puinzooi te veranderen, gebeurt er in Spanje wel echt iets. Duizenden boze burgers omsingelen het congres uit onvrede met het Spaanse beleid. De ME weet niet precies wat ze ermee aan moeten en de rechtse regering noemt het een poging tot een staatsgreep. Best heftig allemaal. De Spanjaarden hebben temidden van zich steeds verder opstapelende problemen kennelijk ook even met een half oog naar de Grieken gekeken. Want daar gaat het ook niet helemaal van een leien dakje allemaal. In Portugal begint het leger (jawel. Het leger) zich zelfs tegen de regering te verzetten. Het rommelt in het zuiden.

Ik ben geen econoom. Dus ik weet ook niet helemaal precies hoe we de huidige crisis het beste zouden kunnen aanpakken. Maar dat er dingen niet helemaal goed gaan is onderhand wel duidelijk. De banken zijn min of meer gered. De landen zitten met flinke begrotingstekorten en moeten bezuinigen terwijl de werkloosheid toeneemt en de bonussen gewoon weer stijgen. Politici zitten met de handen in het haar en proberen dat te verbloemen door in televisiedebatten in one-liners van maximaal veertig seconden de onkunde van de tegenstander aan te tonen. Dat is dan weer niet goed voor je democratie. En in tijden waarin de economie al voor genoeg problemen zorgt is een tanend geloof in de democratie al helemaal niet gunstig. Dat mensen vervolgens uit onvrede massaal op een plein gaan staan en desnoods een parlement omsingelen hier en daar vind ik dan ook helemaal niet zo raar. Of het enig effect gaat sorteren is vooralsnog niet bekend. Maar het is op zijn minst een signaal.

Goed, ik maak me dus zo nu en dan wel eens zorgen over de toekomst. Nu heb ik helaas de waarheid ook niet in pacht dus ik doe evenzogoed als de rest van Europa aan duchtig koffiedikkijken. Dat er wat broeit in Europa wordt echter steeds duidelijker. Het is namelijk best lang geleden dat we in het welvarende westen van Europa echte massaprotesten mee mochten maken. Dus dat belooft wat.

Ik was vrijdag in de aula van de Lutherse Kerk in Amsterdam waar de Britse politiek filosoof John Gray een lezing gaf. Over politiek, over Europa, over de wereld. Op bijzonder erudiete wijze zette de oude meester uiteen dat het al decennia lang vrij vredige Europa zichzelf niet gevrijwaard moet wanen van toenemende sociale spanningen en conflicten in de toekomst. Zeker als crisis op crisis volgt, land na land in de financiële problemen komt en bezuiniging op bezuiniging gestapeld wordt alleen om het bestaande systeem te redden van de ondergang. Een systeem niet buiten zichzelf schijnt te kunnen reflecteren en ondanks toenemende problemen op het gehele continent stug en arrogant blijft over zijn eigen onvermijdelijkheid. Als de zaken na een tijdje dan nog steeds maar zo’n beetje voort sudderen lok je wel protesten uit ja.

Behalve in Nederland. Want in Nederland zijn mensen alleen nog maar hun huiskamers uit te lokken als er een feestje gaande is. Ook al is dat in een nietsvermoedend en onvoorbereid dorpje en ten koste van anderen. Daarna volgt automatisch de schuldvraag. Dan begint het grote nationale navelstaren en vingerwijzen weer. Naar de oude media of de social media. Naar de jeugd van tegenwoordig en naar Facebook. We wijzen naar de bondscoach of de internationals omdat we het EK niet gewonnen hebben. Naar ongewassen krakers of graaiende bankiers want die moeten of een baan gaan zoeken of zijn alles schuld. Naar luie Grieken, gevaarlijke moslims, de baas die een lul is of de automaatkoffie die niet te hachelen is.

Ik hou me nog steeds liever bezig met koffiedikkijken dan met navelstaren geloof ik.

Duisternis in een dal.

Het is een donkere nacht. Nee echt, heel erg donker. Donkerder dan het donkerste zwart donker is. Eén keer eerder zag zo’n donkere nacht. Toen rookte ik een sigaret aan de oever van de Niger op een warme avond in voormalig Frans Afrika. Toen zag ik verre kampvuurtjes oplaaien in de tropennacht. Het was toen vredig in dat land. Tegenwoordig heeft een militaire coup het nagenoeg in een burgeroorlog gestort. Het kan verkeren in de wereld.

Anno nu sta ik dik ingepakt in een berglandschap anderhalf uur rijden buiten de Mongoolse hoofdstad Ulaanbaator. Ik klem mijn verkleumde handen om een glas wodka en knijp mijn ogen halfdicht. Ik zie sterren die ik nog nooit eerder zag. De hemel kijkt op me neer en de donkere silhouetten van de bergen om me heen verraden een lang vergeten grootsheid. In de verte, in het dal, tuft één enkele auto voort. Een eenzame reiziger in de duisternis. Er bestaan geen afleidingen hier. De auto hobbelt door en een hond blaft. Kennelijk hoort of ruikt hij iets in de ingehouden ademende oerbossen achter me. Ik druk mijn peuk uit in de sneeuw en schuifel terug de berghelling op. Naar mijn tent waar het vuur behaaglijk knettert. Vuur ja. Geen verwarming. Ik heb daadwerkelijk mijn scoutingskills weer moeten opgraven om van blokken hout, krantenpapier en een zak kolen een intens verwarmend inferno te kunnen creëren. Ik wrijf in mijn handen en sla een boek open. Ik hoor niks. Het is even stil als het donker is.

Het was een vermoeiende dag, zeg ik tegen mezelf terwijl het geknetter van mijn zelfgefabriceerde kampvuurtje me in slaap sust. De hond slaat aan. Een beest huilt, ver in het bos. Misschien een wolf. Hier heeft de mens nog niet gewonnen. Hier zijn de sterren nog niet vervuld van toorn. Ik stond eerder die dag op een bergtop. Er lag sneeuw en de wind was guur. Een sluimerend oermensgevoel kwam boven. Een lang verloren gevoel van victorie dat jaren van grijze kantoormuren en monotoon flakkerende computerschermen vakkundig de kop in hebben weten te drukken.

Dit soort kampementen van traditioneel uitziende nomadententen wordt door Mongoolse stadsjongeren vaak gebruikt om een weekend keihard te zuipen. En hard zuipen, dat kunnen ze. Dat is genetisch ingebakken door het eeuwenlang rondtrekken over woeste steppen. Maar wodka tegen de kou is veranderd in wodka tegen de ellende. De hoofdstad herbergt inmiddels de helft van de totale bevolking van dit gigantische land. Maar veel plattelandsherders in de stad zonder dat er genoeg werk is betekent ellende. En armoede. En gigantische megastores. En dikke auto´s en karaokebars. En alcoholisme. Vechtpartijen. Zwerfhonden. En meer karaoke. Die karaoke is wel het ergste denk ik.

De moderniteit roept. Enorme reclameborden beloven gouden bergen. Slechte Koreaanse televisie druipt uit alle gaten en kieren. Goedkope namaak van westerse producten is te koop op straathoeken en in rommelige boetieks. De grondstoffenhandel gaat Mongolië een prachtige toekomst brengen, schreeuwt het reclamebord me toe. Het staat scheef in een hoopje half gesmolten sneeuw aan de rand van een binnenstedelijk getto. Voor de met een fles wodka in zijn hand in slaap gevallen nomade hoop ik echt dat het bord gelijk heeft. Hij hangt op een straathoek van een niet geasfalteerd steegje dat stinkt naar pis en brandende kolen en een modern uitziende boulevard waar verkeersregels niet lijken te gelden. Niemand weet wat er gaat gebeuren als die grondstoffen op zijn.

Dit is een stad vol herders. En de stad is er niet klaar voor. Maar iedereen wil graag een graantje meepikken van het leven dat de moderniteit belooft. Niemand kan nog ontsnappen. En niemand wil dat ook nog. Een Mongoolse jongen vertelt me dat hij best wel bang is dat de toekomst van zijn land wel eens op die van pakweg Nigeria zou kunnen gaan lijken. Een grondstoffenhel. Afgelegen, leeggeschept en vergeten. Maar dan kouder.

Toch gaat iedereen naar de stad. Het eeuwenoude nomadenleven definitief vaarwel zeggend. De kroegen van Peace Avenue zien er aantrekkelijk uit en de bouwprojecten in Ulaanbaator zijn legio. De roep van de moderniteit schalt over de uitgestrekte steppen en de nomaden luisteren. En ik kan ze geeneens ongelijk geven, denk ik als ik bibberend in mijn tent wakker wordt. Het vuur is uitgegaan. Centrale verwarming is een zegen.

Dappere nieuwe wereld

Nippend aan een kop koffie wordt ik zittend in mijn boxershort en badjas weer een keertje ‘even in de wacht gezet’ door een behulpzame doch niet heel effectieve medewerker van instelling B waarnaar ik net ben doorverwezen door instelling A die me ‘jammer genoeg echt niet konden helpen, meneer’. De post heeft mijn paspoort kwijtgespeeld en nu moet ik dus heel erg snel een nieuwe regelen omdat ik vliegtickets heb geboekt zonder een annuleringsverzekering af te sluiten. Lang leve de geprivatiseerde postvrienden van de TNT. Op deze manier krijg ik mijn vrije dag wel om inderdaad. Heel fijn, heel fijn. Want stel je toch voor dat ik me zou gaan vervelen. Dat kan en mag natuurlijk niet. Zeker niet in een samenleving die het productief inrichten van zo’n beetje het hele leven nastreeft. Het basale nuttigheidsdenken dat zijn ketens ongemerkt om onze geest heeft vastgelegd en ons niet meer toestaat om zo nu en dan gewoon niks te doen.

Een cryptisch web van ambtelijke terminologie en een onoverzichtelijk doolhof van halflauwe bullshit. Welkom in Bureaucratia beste burger.

Na navraag bij verschillende gemeentelijke instellingen kom ik achter het bestaan van zogenaamde nooddocumenten. Voor wat achteraf een schattig roze noodpaspoort blijkt te zijn heb ik echter weer identiteitsdocumenten nodig ter identificatie, want ja, mijn paspoort is immers kwijtgemaakt door een incompetente muts die de verkeerde sticker op een envelop heeft geplakt. En die documenten haal je bij de gemeente waar je staat ingeschreven. Na een stressvolle busreis ren ik nog net op tijd het gemeentehuis in om hijgend mijn verhaal te doen bij de betreffende baliemedewerker die me na navraag bij haar afdelingschef weet te vertellen dat ze me ‘niet kan helpen’. Wablief?

Het in de avonduren aanvragen van nieuwe identiteitsdocumenten strookt namelijk niet met de procedures die binnen de gemeente Amsterdam gangbaar zijn, zo wordt mij uitgelegd met een blik dat-iedereen-zoiets-toch- zou-moeten-weten. Mijn maag keert zich om en door mijn hoofd schieten gedachten die de AIVD wel zouden moéten alarmeren over hoe deze pennenlikkers hun dood ingejaagd moeten worden. Een in onberispelijk pak gestoken bureauman die blijkbaar de chef is hier bemoeit zich ermee en legt me op kille, procedurele toon uit dat het niet de bedoeling is dat ik hier moeilijk kom lopen doen. Moeilijk? Doen? De verpersoonlijking van alles waar ik een hekel aan heb staat hier voor me en technisch gezien heeft hij gelijk. Procedures über alles. Een half dozijn boze blikken schieten over en weer en uiteindelijk loop ik briesend en een aantal kleurrijke verwensingen door deze ambtelijke omgeving brullend het gemeentehuis uit om een peuk te roken zoals nog nooit iemand een peuk heeft gerookt in de geschiedenis van de mensheid. Dit terwijl ik breed glimlachend denk aan hoe ik de kleindochters van de betreffende bureaucraat met groot genoegen voor zijn ogen zou vierendelen.

Even eerlijk tussen jou en mij, bovenstebeste bureauman. Jouw leven en mijn leven hebben verdacht weinig gemeen. Van jouw procedures keert mijn maag zich rustig nog een keertje om. Ik mag jou niet, en jij mag mij waarschijnlijk evenmin. Maar wel heel erg jammer dat de dingen die jij doet veel invloed op dat leven van mij hebben. Ontsnappen aan het web van Bureaucratia. Onmogelijk. Emigratie gaat steeds zinniger klinken hoe langer ik er over nadenk. Naar één of ander vooralsnog onaangetast land. Uhm. De Noordpool misschien. Voordat de Noren, Russen en Canadezen er een oorlog om beginnen? Zodat ik nog de tijd heb om een bunker van misantropie te graven en ik diep weggekropen in de binnensten van de aarde nors de mensheid kan vervloeken terwijl ik zelfgebrouwen sterke drank naar binnen slurp.

Tomatenplukkers

Een paar maanden geleden voerde ik een telefoongesprek met iemand van het Coördinatiepunt Mensenhandel, naar aanleiding van een eventueel geval van uitbuiting van Hongaren in Noord-Holland ergens. Hoewel het geheel niet al te koosjer was, bleek er hier geen sprake van uitbuiting of mensenhandel. De woon- en werkomstandigheden van onze Oost-Europese gasten waren verre van om over naar huis te schrijven. Verre van, maar wel gewoon legaal. Krap aan, maar toch. Legaal. Geen poot om op te staan. Geen verhaal.

Voor ik wist dat ik journalist wilde worden sneed ik broodjes en waste borden af in de keuken van een restaurant. Terwijl mensen heel veel betaalden voor kleine porties eten dronk ik grote hoeveelheden koffie met een kettingrokende Bosniër genaamd Fatmir. De eters in het restaurant moesten eens weten welk tuig hun dure hapjes precies klaar maakte. Wij dus. Het beviel Fatmir wel in Nederland. Al verdiende hij met zijn werk als kok niet heel veel. Maar het was al meer dan hij in Bosnië gewend was. En zeg nou zelf, als je er één of ander handeltje bij hebt, kun je het best wel bolwerken allemaal, toch? Dat was nog in de tijd voordat hierover geklaagd kon worden via meldpunten op internet. Oost-Europeanen zijn zelfredzaam, geen probleem.

Brussel dreigt anno 2012 ondertussen naar de rechter te stappen als Nederland zijn regels met betrekking tot migratie niet aanpast. Nederland wil die buitenlanders namelijk sneller uit kunnen zetten als ze hier geen baan vinden. En nog wat van die dingen. We halen dus wat Polen, Hongaren en Bosniërs hierheen om ze werk te laten doen waar we zelf niet zo gek veel zin meer in hebben. Vaak in omstandigheden die met wat pas- en meetwerk nog net binnen het juridische kader in te passen vallen. Dat is goed voor de economie. Je hoeft die lui namelijk minder te betalen. Lagere personeelskosten, hoger rendement. Maar als ze niet snel genoeg aan het werk zijn moeten ze wel weer oprotten. Ook worden uitzendcontracten, door mensen periodiek de straat op te mikken, tot in het oneindige verlengd. Zo blijven die Polen lekker goedkoop. Maar de Polen verdienen hier kennelijk nog steeds meer dan thuis dus blijven ze wel weer even. En vervolgens vinden wij dat op onze beurt maar niks, al die wodka lurkende Polen in ons land die ons werk dat we niet willen doen toch doen. En dus maken we een meldpunt op internet.

Het vrije verkeer van personen en kapitaal zou voor Nederland alleen moeten gelden als het óns uitkomt. Dat zou pas fijn zijn. Want wat doet elektronicagigant Philips terwijl er lustig op los gediscussieerd wordt over lastige Polen? Bekend maken dat een deel van de lichtdivisie vanuit Brabant naar, jawel, Polen verplaatst zal gaan worden. Als de goedkope arbeidskrachten hier niet meer welkom zijn, gaan wij wel naar hen toe. Lage personeelskosten zijn namelijk belangrijk in tijden van bezuinigingen. Dat daardoor een deel van de inwoners van Roosendaal hun baan verliest doet er niet zoveel toe. Die zouden namelijk, als we een recente redenatie van de Amsterdamse VVD hier ter hand mogen nemen, best naar Medemblik of Naaldwijk kunnen verhuizen op zoek naar werk. En anders geen uitkering. Tenminste, daar liep VVD-gemeenteraadslid Bas van ´t Wout recentelijk over te blazen in het Parool. Zeker in de kassen denken de Amsterdamse liberalen nog wel wat werklozen kwijt te kunnen. Daar waar nu vooral Polen en Hongaren werken dus. Probleem opgelost dus! Want die kunnen op hun beurt weer emplooi vinden bij de nieuw te bouwen lichtfabrieken van Philips in hún vaderland. Waar Philips goedkoper wil produceren, omdat de jaarcijfers tegenvielen. Terwijl topman Frans van Houten helaas voor hem nét een bonus van 1.3 miljoen misliep (hij kreeg alsnog een behoorlijk bedrag). Ironisch genoeg is dat dan weer om en nabij hetzelfde bedrag dat het concern bezuinigt op schoonmakers. (Die overigens nog steeds doorstaken. Schoonmaker is, kan ik uit eigen ervaring zeggen, niet de best betaalde baan out there).

Ik begrijp echt niets meer van dit land. En van Europa nog minder.

Welkom in de utopie

Wat mooi en wat ironisch dat ik net 1984 (dat is een boek dat ver voor 1984 werd geschreven door George Orwell, voor de iets minder literair onderlegden onder ons) nog eens heb herlezen. Het verhaal dat wordt verteld gaat over een dictatoriale samenleving die zo doordrenkt is van ideologie dat de inwoners van het, uiteraard fictieve land Oceanië niet doorhebben dat ze fundamenteel onvrij zijn. Er zijn meer boeken over dergelijke dystopische samenlevingen. Een daarvan heet Brave New World en werd, ook heel lang geleden, geschreven door een andere visionair genaamd Aldous Huxley. Waar de onderdrukking in 1984 plaatsvindt door middel van een genadeloze geheime politie in totaal paranoïde gemaakte samenleving waarin iedereen iedereen kon verlinken, werkt de onderdrukking in Huxleys boek subtieler. Mensen in zijn Brave New World wordt de illusie van geluk gevoerd. Door drugs, door seks, door extase en roes. Gelukkig maar onvrij dansen ze voort. Tot iemand het recht op ongeluk komt opeisen, dat zijn de poppen natuurlijk aan het dansen.

Helaas hebben we in onze huidige postindustriële samenleving ergens het totaal verknipte idee gekregen deze boeken als een soort handleiding op te vatten in plaats van als waarschuwing. De link tussen de geschetste dystopieën met bovenstaande waanzin is niet zo gek vergezocht. De blauwe soldaten van het postmodernisme ontvangen het leger van obsessief geïndividualiseerde consumenten in hun midden. De menselijke relatie als handelstransactie. Geen stilstand, geen stagnatie, geen vraagtekens. Niet kopen is geen optie. De winstmarges omhoog, de koersen omhoog, de bestuurders ontvangen hun bonussen. De productie gebeurt in het verborgene en de afvalberg hoopt zich op. De winkel als het nieuwe afgodsbeeld en het shoppen de eucharistie. Niks kan ons tegenhouden.

Na mijn dood wil ik gecremeerd worden anders blijf ik me omdraaien in mijn graf.

Werkwereld

Het is een zonnige ochtend. De lente lijkt nu echt gearriveerd te zijn. Mijn neus kriebelt. Hooikoorts verwelkomt het voorjaar. Fantastisch. De binnenkant van de metro is gedecoreerd met (op de metrowand getekende) Delftsblauwe tegeltjes. In elk tegeltje is iets in een andere taal geschreven. Bedoeld als, en ook kloppend als, een mooie afspiegeling van het bontgekleurde gezelschap aan reizigers dat de metro bevolkt. De wereld is kleurrijk, de mensen ook en zelfs de metro nu dus. Fantastisch.

Het kantoor waar ik naar onderweg ben is minder mooi gekleurd. Dat is vooral grijs. Ook qua mensen die in zijn catacomben ronddwalen en nader te definiëren dingen met formulieren doen, overleggen over wanneer er een overleg ingepland moet worden en in technocratische termen verwarde mensen van grijze kasten naar witte muren verwijzen. Gelukkig kan ik weg. Of beter gezegd, moet ik weg. Zo blijkt uit een op stupide wijze uitgelekt voicemailbericht van één der superieuren in deze hiërarchie der monotonie. Iets met personeelskosten. En vooral het snijden daarin denk ik. Ze weten niet dat ik dit weet. Intelligentie is niet de sterkste kant van de bevolkers van dit kantoorgebouw. Deze massa is grijs maar laat na zijn grijze massa te gebruiken. En dat voor een grote Amsterdamse hogeschool.

Mijn hoofd is zwaar omdat de bar mij gisteren vriendelijk ondersteunde en ik realiseer me dat ik evengoed de hele dag niks zou kunnen gaan doen. Zou me op dit moment niet verkeerd uitkomen ook. Ik zweet drank uit terwijl ik vieze koffie naar binnen slurp. Ik leg mijn baas uit dat ze dingen niet goed doet. Dat het op deze manier niet werkt. Ze luistert niet. Zo blijven dingen dus fout lopen. Niet mijn probleem. Mijn brein bonkt tegen mijn schedel en ik overweeg het opentrekken van een blik bier om deze allesverpletterende stupiditeit te kunnen vergeten. Ik heb geen bier. Ik slenter dus maar weg en rook sigaret nummer zoveel.

Fijn hoor, die kenniseconomie, denk ik terwijl ik weer een peuk sta te roken in weer een rookruimte bij weer een baas in weer een ander bedrijf. Werken voor je geld, prima. Een vast contract krijgen, ho maar. Van broeihete keukens tot felgekleurde kantoortorens tot muffe callcenters, ik heb ze allemaal gezien. Van onmenselijk vroeg in de ochtend je huisgenoten die nog steeds wakker en dronken zijn groeten om voor dag en dauw vloeren te boenen, tot gladde praatjes verkopen aan argeloze klanten in flitsende beursgebouwen. Ik heb mijn kostje altijd bij elkaar weten te scharrelen. Gelukkig kan ik wel lekker schrijven. Op deze manier kan ik mooi alle sectoren van onze kenniseconomie in de gaten houden. Het leven kan op verschillende manieren geleefd worden en ik verken ze allemaal een beetje. Lukt vrij aardig op deze manier. Vrij en ongebonden. En tegelijkertijd kan ik de creativiteit voeden en dus mijn bestaan als journalist en schrijver financieren. Ondertussen lees ik grote hoeveelheden Bukowski en baan me, drinkend en vloekend, tierend en rokend, een weg door het postmoderne.

De vrijheid en het buigen

Ik word er net op geattendeerd dat de FBI zogenaamde ‘sovereign citizens’ sinds september vorig jaar ook als terroristische dreiging beschouwt. De veiligheidsdiensten in het land dat een absoluut vrijheidsbeginsel meent te moeten uitdragen daar waar dat mogelijk is, ziet vrije burgers nu kennelijk dus als een bedreiging. Geniaal paradoxaal. Het is eigenlijk bijna poëzie.

Goed. Waar draait het precies om? Het probleem met ‘sovereign citizens’ is dus volgens de FBI dat ze kritisch zijn wat betreft de legitimiteit van de overheid. Ze opereren ‘zonder georganiseerd leiderschap’, en komen alleen samen in ‘loosely affiliated groups’ om te ‘trainen, elkaar te helpen met papierwerk, of om te socialisen en met elkaar te praten over ideologie’ (tekst één-op-één gejat en redelijk slecht vertaald van de FBI-website). Dus. Kritisch zijn over het functioneren van de overheid en daar vervolgens met anderen over spreken mag binnenkort ook niet meer. Ik vind dat vreemd in een samenleving die prat gaat op, jawel, vrijheid. Vrijheid die ik nu verder buiten zal gaan vieren. De zon schijnt namelijk. Hola!

—-

De eerste echte lentedag van 2012 is aangebroken. De mensen gaan weer naar buiten, ik trek meteen mijn korte broek aan en geen mens herinnert zich meer dat Nederland nog maar een korte tijd geleden, weggedoken in sjaals en mutsen en andere vooralsnog niet verboden gezichtsbedekkende kledij, gebukt ging onder wat al snel de horrorwinter van 2012 werd genoemd.

Het is zondagmiddag en ik chill in een parkje. Een jongen met een zonnebril op zijn hoofd fietst luid zingend voorbij. Een tweetal bejaarden rost hun opgevoerde scootmobielen enthousiast de bocht om. Ik lees een rapport over ontwikkelingssamenwerking en kloot wat met een fotocamera. Want het werk houdt nooit op natuurlijk. Iets verderop trapt een jonge vader een balletje met zijn nog veel jongere zoontje. Hij commandeert het mannetje fanatiek in de rondte. Zelf doet hij een half struikelende poging tot dribbelen met de bal aan de voet. Faalhaas. Als iemand zijn overduidelijk nog steeds aanwezige droom om ooit profvoetballer te worden moet waarmaken, zal dat waarschijnlijk zijn zoontje zijn vrees ik.

Het doet een beetje pathetisch aan hoe hij zijn eigen fanatisme projecteert. Maar ik kan er wel om lachen. Want zonder dromen blijft er niks over natuurlijk. Dromen zorgen tenminste ervoor dat je een beetje ‘sovereign’ blijft. En dat moeten we hebben. Want mensen zonder hoop zijn het makkelijkst te onderdrukken. Dat doen ze namelijk zelf al. Daar is de FBI helemaal niet voor nodig.

Feest

Volgens premier Rutte bestaat er geen armoede in Nederland. Nee. Als je het breed glimlachend gaat vergelijken met een of ander willekeurig Afrikaans ontwikkelingsland heeft Mark natuurlijk gelijk. Iets wegrelativeren door het toevoegen van een context zo disproportioneel dat werkelijk alles er rozengeur en maneschijn bij gaat lijken, neemt het initiële probleem niet weg. En dat probleem is dat er mensen in het welvarende Nederland zijn die instellingen als de Voedselbank nodig hebben om zichzelf en hun gezin te kunnen voeden, Mark. Ik leef zelf ook een behoorlijk end onder modaal, maar ik red me wel. Helaas heeft niet iedereen dat geluk. Dus, Mark, dat je het weet. Er zijn mensen in jouw Nederland die iedere maand moeite moeten doen om net wel of net niet de eindjes aan elkaar te knopen. Mensen die geen bonus op hun toch al riante jaarsalaris krijgen en moeite hebben om te voorzien in de meest basale levensbehoeften. Zoals internet (nee. Haha. Ik maak een grapje. Of niet?).

Daar kun je boos van worden en soms word je van boosheid actief. Dus stond ik vorige week met twee tassen, gevuld met blikken bonen, pakken koffie en dergelijke culinaire hoogstandjes waar de gemiddelde topambtenaar zijn neus voor ophaalt, in een nagenoeg lege loods van de Amsterdamse voedselbank. Dat hadden we toch mooi bij elkaar gefeest voor de (niet)armen van Nederland.

En het was een mooi feest, in een koud kantoorpand in Diemen eind november. Een paar bandjes die wel voor gratis wilden spelen. Geen entree. In plaats daarvan een voedselinzamelingsactie. En de normale dosis drank, drugs en slechte grappen. Knappende snaren, harde gitaren, kapotte flessen en goede harten. Mijn geloof in de kracht van onafhankelijke en geëngageerde muziek werd in één klap hersteld. De dag erna leverde een straffe kater van hels formaat, een rotzooi van jewelste en een behoorlijke dosis opgehaald eten op. Scheuten hartverwarming doorkruisten mijn brakke hoofdpijn. Alstublieft voedselbank. Dankjewel, dronken punkrockers. Harten zaten nog steeds op de juiste plekken.

Een paar dagen na het inleveren van het opgehaalde eten bij de dankbare mevrouw van de Voedselbank, loop ik mezelf in de stromende regen en omvergeblazen door de stevige windstoten van wat volgens de weerberichten een échte najaarsstorm is, te vervloeken. Ik sleep een tas met politieke propagandafolders rond en prop deze in brievenbussen. Waarom moest ik nou ook zo nodig toezeggen om mee te helpen met verspreiden van de jaarlijkse afdelingskrant van onze lokale politieke partij. Een vloekende linksmensch in het noodweer. De Geenstijler zou ervan smullen. Druipend natte haren en ook mijn boxershort is inmiddels volledig doorweekt. En ik heb het al zo moeilijk, brabbel ik tegen mezelf. Ik heb een baaldag. Mijn contract op het werk is niet verlengd. Aldus verlies ik mijn toch al niet op vetpotten lijkende salaris binnen nu en drie weken. Wat de benodigde focus op het produceren van eigen journalistiek werk ook weer wat bemoeilijkt. Freelancen betaalt namelijk niet altijd evenveel en kopzorgen zijn funest voor je creativiteit. Ik beweer godverdomme nergens dat de zaken er slecht voorstaan. Ik heb wel eens voor hetere vuren gestaan en zwaardere stormen getrotseerd. Maar het heeft er ook al eens beter uitgezien. Al wijt ik dit soort duistere contemplaties ieder jaar maar weer aan de jaarlijkse pre-kerstdip. Ik ben nou eenmaal niet zo´n fan van die o-zo-gezellige donkere dagen voor de zoveelste verjaardag van onze lieve heer. Ik trek het allemaal even matig op dit moment.

Moegestreden tegen de elementen begeven ik en mijn zo ongeveer lege foldertas ons naar de nachtwinkel. Uitkijkend naar een hete douche en een daaropvolgend koud glas speciaalbier besluit ik nog even een sigaretje te roken onder het afdak in het nagenoeg verlaten winkelcentrum. Tot mijn verbazing tref ik daar de dakloze man aan waar ik iedere middag even een praatje mee maak voordat ik mijn boodschappen insla bij de lokale supermarkt. Hij is Bulgaars en in gebrekkig Nederlands maakt hij me duidelijk dat hij inmiddels een dak boven zijn hoofd heeft gevonden. Eén of andere vage onderhuurconstructie bij een oud wijf dat hij bestempeld als een beetje gek. Vandaar dat hij en zijn eenzame blikje goedkoop bier hier dan ook rustig staan de staren naar de stormachtigheid van het Nederlandse najaar. Zijn donkere ogen verraden een mysterieuze triestheid. Hij vraagt me of ik ook dakloos ben. Jezus. Zie ik er zo verlopen uit na een uur door de regen dabben dat zelfs een dakloze aan me vraagt of ik dakloos ben? Ik koop hem een blik bier. Hij slaat het af. Hij heeft dan wel geen cent te makken maar geld voor bier sprokkelt hij liever zelf bij elkaar. Hij neemt niet zo maar iets aan van jan en alleman. Behalve van de Voedselbank, die verrichten goed werk. Ik staar hem beteuterd na terwijl hij de stromende regen inloopt een eenzame avond tegemoet.

De cirkel is rond. Ik moet af en toe niet zo zeiken godverdomme. En jij al helemaal niet, Mark.