Het is nacht. De wielen van mijn skatebord ratelen over de stoepen van het op dit tijdstip volledig verlaten bedrijventerrein. Een licht nazomerbriesje waait in mijn gezicht terwijl ik een heuveltje naar beneden sjees. Hier en daar brandt één of ander alarmlichtje en in de verte dendert metrolijn 53 door de uitgestorvenheid. Ik skate langs een bankje en krijg zin om daar een sigaret te roken. Mijn peuken liggen thuis. Jammerlijk gemiste kans.
In deze kantoorgebouwen speelt het leven van heel veel mensen zich af. Humanoïde robots in callcenters die hier meestal heel tijdelijk hun brood verdienen en de geketenden die waarschijnlijk ooit ook hebben gedroomd van mooiere dingen in het leven. Anonieme kapitaalstromen dicteren levens geregeerd door rond de wereld flitsende bits en andere abstracties. De vooruitgang heeft ons veel gebracht maar evenveel afgenomen ben ik bang. Een koude rilling doet mijn ruggegraat sidderen en ik kijk op – de eindeloze zwarte nacht in. Dit lijkt helemaal niet op een omgeving waar mensen leven. Dit is een omgeving waar mensen vroegtijdig en vrijwillig beginnen met doodgaan in de catacomben van hun kantoorgebouwen. Hun laatste restje menselijkheid wegspoelend met het zoveelste kopje automaatkoffie. En dat is nog niet eens lekkere koffie. Ik kan het weten want ik werk hier ook namelijk.
Uitdagend prikken de kantoortorens de nacht in. Alsof de mensheid de brute toorn van nieuwe goden nodig heeft. Niemand reageert. De hemel is leeg. Koude sterren waken over de mensheid. Misschien zijn zij ook wel op zoek naar dat laatste beetje menselijkheid in deze waanzinnige race naar de top op dat rotsblokje waarop wij zo’n beetje rondleven. De helft van de gebouwen hier staat leeg. Bedrijvigheid die opgeslokt werd toen het grote Amsterdam de Zuidas begon te bouwen en het kleine Diemen niet meer wist wat ze nou moesten met hun bedrijventerreintjes. Zo werkt het kapitalisme nou eenmaal. De natuur vind het prima allemaal. Een vast ooit bedrijviger pand wordt inmiddels overwoekerd door begroeiing en de konijnen zijn op dit kleine stukje aarde eigenlijk heer en meester.
Ik rust even uit op een stoepje. Nog steeds zonder sigaret. Zittend in het neongroene licht van een met rolluiken gebarricadeerd tankstation rolt een zweetdruppel mijn oog in. Dat prikt. De korte pijnsensatie wekt me uit mijn fatalistische contemplaties. Ik sta op en rol weer voort door het duister van de nacht. Door de donkere betonnen jungle die zijn schaduwen ver naar binnen werpt en mensen kan opslokken om ze nooit en te nimmer meer los te laten. Door de betonnen jungle die voor heel even van mij alleen is.