Het is een zonnige ochtend. De lente lijkt nu echt gearriveerd te zijn. Mijn neus kriebelt. Hooikoorts verwelkomt het voorjaar. Fantastisch. De binnenkant van de metro is gedecoreerd met (op de metrowand getekende) Delftsblauwe tegeltjes. In elk tegeltje is iets in een andere taal geschreven. Bedoeld als, en ook kloppend als, een mooie afspiegeling van het bontgekleurde gezelschap aan reizigers dat de metro bevolkt. De wereld is kleurrijk, de mensen ook en zelfs de metro nu dus. Fantastisch.
Het kantoor waar ik naar onderweg ben is minder mooi gekleurd. Dat is vooral grijs. Ook qua mensen die in zijn catacomben ronddwalen en nader te definiëren dingen met formulieren doen, overleggen over wanneer er een overleg ingepland moet worden en in technocratische termen verwarde mensen van grijze kasten naar witte muren verwijzen. Gelukkig kan ik weg. Of beter gezegd, moet ik weg. Zo blijkt uit een op stupide wijze uitgelekt voicemailbericht van één der superieuren in deze hiërarchie der monotonie. Iets met personeelskosten. En vooral het snijden daarin denk ik. Ze weten niet dat ik dit weet. Intelligentie is niet de sterkste kant van de bevolkers van dit kantoorgebouw. Deze massa is grijs maar laat na zijn grijze massa te gebruiken. En dat voor een grote Amsterdamse hogeschool.
Mijn hoofd is zwaar omdat de bar mij gisteren vriendelijk ondersteunde en ik realiseer me dat ik evengoed de hele dag niks zou kunnen gaan doen. Zou me op dit moment niet verkeerd uitkomen ook. Ik zweet drank uit terwijl ik vieze koffie naar binnen slurp. Ik leg mijn baas uit dat ze dingen niet goed doet. Dat het op deze manier niet werkt. Ze luistert niet. Zo blijven dingen dus fout lopen. Niet mijn probleem. Mijn brein bonkt tegen mijn schedel en ik overweeg het opentrekken van een blik bier om deze allesverpletterende stupiditeit te kunnen vergeten. Ik heb geen bier. Ik slenter dus maar weg en rook sigaret nummer zoveel.
Fijn hoor, die kenniseconomie, denk ik terwijl ik weer een peuk sta te roken in weer een rookruimte bij weer een baas in weer een ander bedrijf. Werken voor je geld, prima. Een vast contract krijgen, ho maar. Van broeihete keukens tot felgekleurde kantoortorens tot muffe callcenters, ik heb ze allemaal gezien. Van onmenselijk vroeg in de ochtend je huisgenoten die nog steeds wakker en dronken zijn groeten om voor dag en dauw vloeren te boenen, tot gladde praatjes verkopen aan argeloze klanten in flitsende beursgebouwen. Ik heb mijn kostje altijd bij elkaar weten te scharrelen. Gelukkig kan ik wel lekker schrijven. Op deze manier kan ik mooi alle sectoren van onze kenniseconomie in de gaten houden. Het leven kan op verschillende manieren geleefd worden en ik verken ze allemaal een beetje. Lukt vrij aardig op deze manier. Vrij en ongebonden. En tegelijkertijd kan ik de creativiteit voeden en dus mijn bestaan als journalist en schrijver financieren. Ondertussen lees ik grote hoeveelheden Bukowski en baan me, drinkend en vloekend, tierend en rokend, een weg door het postmoderne.