Het is acht uur in de ochtend en ik drink koffie op de Amsterdamse Zuidas. Bankiers trekken langs me heen. Slanke vrouwen in mantelpakjes, mooie vrouwen. Kale mannen met hoornen brilletjes lezen het ochtendnieuws en jonge jongens strak in pak marcheren richting hun kantoortorens. Ik bestel nog een espresso. Klassieke pianomuziek geeft de ruimte kleur. Verderop zitten twee mannen zo’n beetje in hun laptops. Ze kijken er belangrijk bij en lijken de zon niet op te merken. Net als ze de serveerster die hen nieuwe koffie brengt glashard negeren. Een klein groepje schilders staat buiten te roken. Eentje met donkere huid en springerige dreadlocks, de anderen kaal en met vale tatoeages. Ze lachen. Iets zegt me dat ze ook niet dagelijks rondlopen in deze hyperrealiteit van abstracte geldstromen en kostbare informatie. De Zuidas.
Ik zit vlak bij het Gustav Mahlerplein, schuin tegenover het hoofdkantoor van ABN AMRO. U weet wel, die bank die miljarden en miljarden aan belastinggeld heeft opgeslokt om maar niet om te vallen. Tegenover zit Tata Consultancy en verderop De Brauw Blackstone. Rond twaalven vliegen de deuren open en stromen de kantoortorens leeg. Bankiers, en juristen, financieel experts en consultants genieten van de zon, dure broodjes biologisch vlees en linksom draaiende speciaalyoghurts. Ik word opeens omringd door hagelwitte overhemden, strakke jurkjes en achter designerzonnebrillen verborgen ogen. Hier bestaat geen crisis. Behalve dan bij de man die met een vertrokken gezicht zijn pijnlijke voeten in duur uitziende leren puntschoenen perst.
Ik doe hard mijn best om niet te oordelen. Dat is lastig. Want wat voor wereld dit ook is, het is niet mijn wereld. In mijn wijk wonen Hollandse studenten naast Marokkaanse beveiligers, haal je een broodje falafel op de hoek voor twee-en-een-halve euro en runnen bebaarde hipsters ondefinieerbare startups. Zo nu en dan loeien de politiesirenes. Als de verliefde stelletjes met de ondergaande zon mee verdwenen zijn, nemen tsjappies met gouden tanden het park in bezit. Om de nacht weg te tikken met halve liters. Jarenlang woonde ik in het zuidoosten van de stad, waar de flats troosteloos, de graffiti alom aanwezig en de crisis al voelbaar was voor de crisis begon. Als de Surinaamse broodjesbalie in de Chinese toko waar ik regelmatig mijn lunch haalde bemand werd door oma wist je dat het pijn ging doen. Een metrohalte verderop de gloednieuwe studentencampus waar dromen gekweekt worden in hippe theehuisjes en weer een halte verder monotone grijze huizenblokken waar helemaal niet meer gedroomd wordt. Een dakloze Marokkaan die ik ken fietst er vrolijk tussendoor en slaapt in een verlaten parkeergarage verderop. In het weekend frequenteer ik in het centrum van de stad kroegen waar vrijdenkers zich tegoed doen aan uitstekende drank of kraakpanden waar de in goedkoop bier geweekte meningen alleen overstemd worden door halfgestemde en veel te harde gitaren. Een gracht verderop fietst ondertussen een yuppenstel naar huis toe om op zondagochtend op tijd te kunnen gaan joggen in het park.
Zoveel verschillende werelden in één kleine stad.
Hoeveel verschillende werelden bestaan er dan wel niet in de wereld? Welke van die werelden heeft onevenredig veel macht over de anderen en hoe rechtvaardig is dat dan, vraag ik me af? De wereld kennen is hem begrijpen, heb ik wel eens gehoord. Maar op dit moment lijkt het me geen slecht idee als al die verschillende werelden eens wat moeite gaan doen elkaar weer te kennen. Anders voorzie ik op korte termijn nieuw gedoe.